Home Kennis De verplichting tot horen vóór het invorderen van dwangsommen nader bezien

De verplichting tot horen vóór het invorderen van dwangsommen nader bezien

14 januari 2019
Jasper Kennis
,
Jean-Paul Heinrich
en
Meryem Eddini

In een recente uitspraak van 21 november 2018 heeft de Afdeling haar eerdere rechtspraak met betrekking tot de zienswijzeplicht bij het voornemen tot invordering verfijnd.

Op 12 september 2018 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een voor de bestuursrechtelijke handhavingspraktijk belangrijke uitspraak. Kort gezegd oordeelde de Afdeling dat bestuursorganen verplicht zijn gelegenheid te bieden om een zienswijze op het voornemen te geven  voorafgaand aan het nemen van een invorderingsbesluit. Een verzuim op dat punt leidde in de 12 september 2018 gewezen uitspraak tot vernietiging van het invorderingsbesluit vanwege een zorgvuldigheidsgebrek. De nieuwe uitspraak van 21 november 2018 werpt een ander licht op de verweermogelijkheden voor een bestuursorgaan in een beroepsprocedure tegen een invorderingsbesluit.

Uitspraak 12 september 2018: een verplichting tot horen vooraf

In haar uitspraak van 12 september 2018 oordeelde de Afdeling onder verwijzing naar de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal mr. P.J. Wattel “en anders dan voorheen” dat een belanghebbende op grond van artikel 4:8 lid 1 Awb in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn zienswijzen naar voren te brengen alvorens het bestuursorgaan besluit tot dwangsominvordering.

In zijn conclusie van 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1152) verkent de staatsraad advocaat-generaal in welke bijzondere gevallen aanleiding bestaat om af te zien van invordering van een verbeurde dwangsom. Een invorderingsbesluit is een zelfstandige beschikking die daarom ook zelfstandig aan de vereisten van evenredigheid en zorgvuldigheid moet voldoen. Voor het overgaan tot dwangsominvordering is dan ook niet voldoende dat het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom waarin de invordering zijn grondslag vindt de rechterlijke toets kan doorstaan. Een en ander leidt ertoe dat als er sprake is van een bijzondere omstandigheid die het invorderen van een verbeurde dwangsom onevenredig maakt, het bestuursorgaan verplicht is dit bij de besluitvorming te betrekken.

Vragen van een zienswijze

De staatsraad advocaat-generaal wijst erop dat een bestuursorgaan er in alle gevallen beter aan doet de (vermoedelijke) overtreder te horen alvorens een invorderingsbesluit te nemen. Op die manier wordt aan deze de kans geboden om het bestuursorgaan op mogelijke bijzondere omstandigheden te wijzen. Dit is volgens de staatsraad advocaat-generaal echter met name noodzakelijk voor zover een invorderingsbeschikking de bezwaarfase – vanwege de werking van artikel 5:39 Awb – overslaat en van rechtswege wordt betrokken in een de lopende (hoger) beroepsprocedure tegen de last onder dwangsom.

In haar uitspraak van 12 september 2018 volgt de Afdeling de staatsraad advocaat-generaal op het punt van het vragen om een zienswijze op een voornemen tot invordering. Omdat het college van B en W de in die zaak aangeschreven overtreder niet de gelegenheid had geboden zijn zienswijze te geven op het voornemen tot invordering, vernietigde de Afdeling het invorderingsbesluit. Wel werden de rechtsgevolgen van het besluit conform artikel 8:72 lid 3 Awb in stand gelaten. Zie over deze uitspraak ook het blog Zorgvuldig invorderen van verbeurde dwangsommen: vraag de overtreder om een zienswijze!.

Vanwege de vernietiging door de Afdeling lijkt uit deze uitspraak te volgen dat een beroep van het bestuursorgaan op artikel 6:22 Awb niet mogelijk is bij het verzuim om de overtreder om een zienswijze te vragen. De Afdeling stelt in de uitspraak overigens nergens expliciet of met betrekking tot het invorderingsbesluit al dan niet een bezwaarfase had plaatsgevonden.

Uitspraak 21 november 2018

In haar recente uitspraak van 21 november 2018 verfijnt de Afdeling de gevolgen van het niet voldoen aan de verplichting om gelegenheid te bieden voor een zienswijze op een invorderingsvoornemen. De Afdeling verwijst in rechtsoverweging 14.1 naar haar eerdere rechtspraak, waaruit blijkt dat het verzuim om een belanghebbende niet vooraf te horen in bezwaar kan worden hersteld. Omdat appellant in deze zaak zijn standpunt over het invorderingsbesluit en over de door hem gestelde bijzondere omstandigheden naar voren had kunnen brengen tijdens de bezwaarschriftprocedure, achtte de Afdeling dat er in zoverre geen aanleiding bestond om het besluit tot invordering van de aan hem opgelegde dwangsom te vernietigen.

Horen vóór dwangsominvordering?

Uit de nieuwe uitspraak van de Afdeling blijkt – duidelijker dan uit de eerdere uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018 – dat een bezwarenprocedure kan worden gebruikt voor herstel van het verzuim om de overtreder om een zienswijze te vragen. Als de vermoedelijke overtreder eventuele bijzondere omstandigheden die nopen tot het afzien van dwangsominvordering in de bezwarenprocedure naar voren kan brengen, bestaat er alsnog geen aanleiding tot vernietiging van het invorderingsbesluit.

De nieuwe uitspraak biedt wat ons betreft ook ruimte om ook – in gevallen waarin vanwege de werking van artikel 5:39 van de Awb geen bezwarenprocedure is gevolgd – te verzoeken om een zienswijzeverzuim te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dit uiteraard voor zover de overtreder in beroep (alsnog) voldoende gelegenheid heeft gekregen om bijzondere omstandigheden aan te voeren die zich tegen invordering verzetten, en in het verlengde van een overtuigend pleidooi dat deze eventuele aangevoerde bijzondere omstandigheden geen aanleiding geven om van invordering van de verbeurde dwangsommen af te zien.

Bron: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3806